1948 – De heenweg

Tussen 1948 en 1950 onderhield Anna Blaman een affaire met de schrijfster Marie-Louise Doudart de la Grée. De twee schreven elkaar tientallen brieven, over literatuur, schrijversvrienden, alledaagse bezigheden – maar toch vooral over de liefde. Hanna Bervoets gebruikte deze correspondentie voor een drietal stukken: scènes uit een informeel huwelijk. De cursieve passages zijn directe citaten.

 

Haar boeken zijn slecht – althans, wat je ervan hebt gelezen. Haar brieven neigen soms naar het pathetische. En ze is mooi, jazeker, maar heeft ze ook iets te vertellen? Je vindt het belangrijk dat een vrouw iets te vertellen heeft. Of, nu ja, je ziet jezelf graag als een vrouw die het belangrijk vindt dat een vrouw iets te vertellen heeft.

 

Je kijkt naar buiten, er schieten wat koeien voorbij. Je zit nog zeker een uur in deze trein, het is een lange rit van Rotterdam naar Zeist.

 

De dame tegenover je slaat een boek open. Je blikt, tersluiks: Vestdijk kijkt je ernstig aan. O, dat veel te plechtige portret – je hebt hem er wel eens mee geplaagd. Morgen zal je Simon weer eens bellen. Je zal hem zeggen dat hij je vandaag impertinent heeft aangestaard. En straks, in Zeist, zal je Marie-Louise hetzelfde vertellen, en erbij zeggen dat jij en Simon elkaar kennen – of klinkt dat al te koket?

 

Ze vond het ook koket dat je haar de bespreking van Eenzaam Avontuur stuurde. ‘Wat een ijdele geste’, schreef ze je. Maar het tonen van die recensie was geen ijdelheid, heb je haar uitgelegd. Ik stuurde je dat knipsel om het portret, in de hoop dat dat jou op de gedachte zou brengen mij een portret van jezelf te sturen – vooruit, misschien was het ijdelheid, maar behoren ijdele gestes niet tot het toegestane arsenaal in de verleidingsstrijd? Charme, schoonheid, koketterie: de knuppels die we oppakken voor de verovering; Marie-Louise zal bovendien niet minder ijdel zijn, ze heeft je nota bene met foto’s beschóten!

 

Goed, jij vroeg haar om een kiekje. Maar ze stuurde meteen een hele envelop vol prenten en polaroids: ‘Kies er één uit, de rest geef je me terug wanneer we elkaar zien.’

 

En ze is mooi, jazeker, maar heeft ze ook iets te vertellen?

 

Ze zitten in je handtas nu, de foto’s. Je kunt de afbeeldingen dromen. Marie-Louise in een polo (draagt ze die vaak?), Marie-Louise op een bospad (bij haar woonplaats?), Marie-Louise op een boot (van haar echtgenoot?), Marie-Louise op een motor (rijdt ze die?) – o ja, deze vrouw kent haar poses. Op iedere foto lacht ze de camera in, een tikje spottend, alsof ze bij het opzitten al aan jou dacht: ja Anna, dit ben ik dan, vind je me niet bijzonder knap?

 

Zij is mooier dan jij.

 

Maar jij bent een betere schrijver.

 

‘Ik lees Vrouw en Vriend,’ schreef ze in haar eerste brief, nu krap een maand geleden. ‘Wat is het goed. Ik zou willen praten. Samen. Hier in mijn kamer tegenover elkaar.’

 

Ken je haar? schreef jij daarop je goede vriendin Emmy. Ze heeft een boek geschreven over van Meegeren (formidabel slecht) en een lesbische roman (ook slecht). Begrijp goed dat ik haar nooit gezien heb; vind je ’t niet ongelooflijk zot?

 

Marie-Louise heeft Vrouw en vriend dus gelezen. Dat betekent dat zij jou beter kent dan jij haar – je bent er nog niet over uit wie van jullie twee dat een voorsprong verschaft.

 

Zij is mooier dan jij.

Maar jij bent een betere schrijver

 

Ze moet foto’s van je hebben gezien. Ze wéét dus op welke prooi ze schiet – o, wat is de jacht toch eigenlijk een armoedige metafoor waar het de liefde aangaat; beeldspraak die Marie-Louise vast graag zelf gebruikt in die lesbische lectuur van haar, al is het natuurlijk alleraardigst dat een vrouw als zij zich daaraan waagt; hemel, waar ben je toch mee bezig, Anna?

 

Je brieven en je parfum houden mijn gedachten op je gericht, schreef je haar eergisteren. Als ik ’s nachts in bed lig te lezen denk ik vaak dat je me magisch omhelst. Doe je dat? Dat mag wel, maar toch voel ik meer voor óf niet óf werkelijk.

 

Gelogen is het allemaal niet. Maar je hebt haar nooit geroken, gevoeld, gezien – wie weet heeft ze een vreselijke stem, haar intonatie opgewonden als de toon die ze soms in haar brieven aanslaat. En wie weet is ze dom. In een epistel heeft men de tijd zijn zinnen scherp te formuleren, toch drukt ze zich zo nu en dan zo ongelukkig uit, in clichés haast: ‘mijn hart klopt bij de gedachte aan onze eerste afspraak’ – het zou een Sinterklaasrijmpje niet misstaan.

 

Je kijkt opnieuw uit het raam. Weilanden gaan over in beton, , je bent er nu bijna; Marie-Louise houdt er, natuurlijk, meerdere minnaressen op na. Wie zegt dat het haar niet slechts om het vrijen gaat? Niet dat je dat nu zo vreselijk zou vinden. Je sluit niet uit dat het jou óók slechts om het vrijen gaat.

 

Alide liet zich nauwelijks beminnen.

 

En het kan natuurlijk dat Marie-Louise na vanavond nooit meer iets van zich laat horen, haar minnaressen en vrienden ondertussen en masse verwittigend: nou, raad eens wie er vannacht naast me lag, het was Anna Blaman, Anna Blaman van die mooie bespreking in Vrij Nederland ja, ze heeft me overal aangeraakt, zat vanochtend nog op die stoel waar jij nu naast staat… Sommige mensen verzamelen prominente kennissen zoals anderen dode vlinders op een kussentje prikken – je zou het Marie-Louise niet kwalijk nemen, groot gelijk heeft ze met jou te willen pochen.

 

Want ja, zij is mooier.

 

Maar jij bent een betere schrijver.

 

En jij, Anna Blaman, reist nu in je mooiste jas naar Zeist, voor een gooi naar liefde, genegenheid, of toch in ieder geval de warmte van een ander lijf.